Hoe verklank je op muzikale wijze de klassieke Orpheus-mythe? Het Nederlands Kamerkoor vertelt het verhaal opnieuw aan de hand van een selectie traditionele en moderne stukken die niet alleen muzikaal op elkaar aansluiten, maar ook elk op een eigen wijze commentaar geven op de klassieke Orpheus-mythe. In deze blog lees je meer over dit even intrigerende als mooie programma.
Het verhaal van Orpheus en zijn geliefde Eurydice is een klassiek verhaal uit de Griekse Mythologie. De mythe in het kort: Orpheus’ geliefde Eurydice is gestorven maar Orpheus kan dit niet te accepteren. Hij daalt af naar de onderwereld en betoverd met zijn liederen Hades zelf. Deze staat toe dat Eurydice kan terugkeren naar het rijk der levenden op voorwaarde dat Orpheus op zijn tocht opwaarts geen enkele keer omkijkt. Net voordat hij de onderwereld verlaat, kijkt Orpheus echter toch bezorgd om naar zijn vrouw, die vervolgens direct wegglijdt naar de onderwereld. Het is een verhaal over rouw en hoop, liefde en vertrouwen en de kracht van muziek. Orpheus die met zijn liederen trachtte de dood te verslaan.
Kan muziek de dood overwinnen? Nee natuurlijk. Of nou ja, hard bewijs is nooit geleverd. Maar dat de gedachte opkomt, snapt iedereen die weleens is aangeraakt door een sublieme muzikale ervaring. Waarom schieten je ogen vol? Waarom voel je je opgetild uit de wereld? Muziek werkt magisch en daar lieten de oude Grieken hun verbeelding al op los. Vele muzikanten en componisten lieten zich op eigen wijze inspireren door de mythe.
Wat Orpheus verbindt met Ariel, de luchtgeest uit The Tempest van Shakespeare? Niet de schermutseling met de dood, wel de magische werking van klank. In opdracht van Prospero, de hertog van Milaan, betovert Ariel andere personages met muziek. Op dat verhaal baseerde de Zwitserse componist Frank Martin (1890-1974), in 1950 de Songs of Ariel op. Martin, die in 1946 voorgoed neerstreek in Nederland, droeg de liederen op aan dirigent Felix de Nobel ‘et son merveilleux Nederlands Kamerkoor’.
De componist en recensent Matthijs Vermeulen was bij de première in de Amsterdamse Kleine Zaal. Tegen Martins gewoonte in, schreef hij, ‘klinken de koren welluidend.’ Misschien doelde Vermeulen op toonschilderende effecten zoals Monteverdi eerder al praktiseerde. Martin wist inderdaad wel raad met hanengekraai en bijengezoem. En met Shakespeare was hij nog lang niet klaar, getuige zijn opera Der Sturm, die in 1956 aan de Weense Staatsopera in première ging.
De Duitse componist Hans Werner Henze (1926-2012) gaf aan de oude mythe een sociaalkritische draai. In 1978 componeerde hij de muziek bij Orpheus, een ballet van de beroemde choreograaf William Forsythe. De Engelse dichter die het scenario leverde, Edward Bond, zag Orpheus en Eurydice als stervelingen die leden onder de tirannie der goden. Later dook Bond al dichtend nog dieper in de materie. Henze zette vijf gedichten op muziek en publiceerde ze in 1983 als Orpheus Behind the Wire, Orpheus achter prikkeldraad.
De mens is kwetsbaar, luidt de teneur. Er wordt gezongen en gesproken, gefluisterd en gegild. Als Orpheus en Eurydice elkaar voor het laatst ontmoeten, zijn ze van elkaar gescheiden door een muur van prikkeldraad. Toch eindigt Henzes koorwerk met een flintertje hoop. ‘Dan hoor ik de muziek van Orpheus/ van de overwinning/ van de vrijheid.’
Orpheus dient niet alleen ter inspiratie voor moderne composities, de eerste echte opera uit de historie, L’Orfeo (1607), draagt pontificaal zijn naam. Voor de componist Claudio Monteverdi (1567-1643) betekende het werk een enorme uitdaging. Want hoe klinkt betoverende zang? Monteverdi’s antwoord heet Possente spirto (‘machtige geest’), een sublieme aria waarmee Orpheus de Hades aan zijn voeten krijgt.
Maar in het echte leven, merkte Monteverdi, liet de dood zich niet een-twee-drie vermurwen. Kort na de première van L’Orfeo overleed zijn vrouw. Even later stierf de 18-jarige zangeres die hij op het oog had voor zijn tweede opera, L’Arianna, die op één magnifieke aria na verloren ging. Vermoedelijk had Monteverdi dan ook verdriet te over om zijn Zesde madrigaalboek (1614) mee te vullen. Lagrime d’amante al sepolcro dell’amata heet een snoer van zes juwelen, ‘tranen van de liefhebbende bij het graf van de geliefde’. Hoor hoe de hoofdpersoon Glauco treurt om Corinna. En hoe geraffineerd Monteverdi details uitlicht: hier snikt een sopraan Ahi lasso! (helaas!), daar geeft een bas aan terra (aarde) een luguber luchtje mee.
In een serie gedichten van de 19de-eeuwse Amerikaan Walt Whitman doemt Orpheus weer op. Niet letterlijk en niet bij naam, maar de vraag waarmee het gedicht The Unknown Region opent, had Orpheus zichzelf op weg naar de Hades zomaar kunnen stellen. ‘Durf je met mij, o ziel, te wandelen naar het Onbekende Oord?’ En Claudio Monteverdi, die Orpheus al zingend dropte in het schimmenrijk, had ongetwijfeld ingestemd met ondergrondse observaties als ‘where neither ground is for the feet nor any path to follow’.
Drie van die gedichten waarin Whitman zachtmoedig filosofeert over de dood, zijn voor vierstemmig koor gezet door de Amerikaanse componist William Schuman (1910-1992). Hij leerde het vak aan de vermaarde Juilliard School of Music in New York, die hij vanaf 1945 zou leiden. Schuman studeerde ook in Salzburg, maar als componist telde hij in naoorlogs Europa amper mee. Zijn mild-moderne stijl legde het af tegen het radicale geluid van modernisten als Pierre Boulez en Karlheinz Stockhausen.
William Schumann componeerde het drieluik Carols of Death in 1958. Aan het begin van The Unknown Region krijg je het idee dat hij zijn tijd misschien toch vooruit was. De wijze waarop de woorden ‘darest thou’ worden herhaald, had bijna uit de pen kunnen vloeien van aanstormende minimalisten als Philip Glass en Steve Reich. Of neem die eerste paar maten van lied drie, To All, to Each. Alsof Schuman stiekem vooruitliep op het stille, transparante universum van de hedendaagse componist David Lang. Mooi ook hoe de muziek daarna bij soothing death, de troostende dood, verkleurt van doorschijnend naar grauw.
De Noorse componist Ørjan Matre (1979) bekeek Orpheus weer vanuit een andere hoek. Hij zoomde in op het orfisme, een spirituele stroming die ontstond in de zesde eeuw voor Christus. De aanhangers beschouwden Orpheus als een sjamaan, een priester-ziener die communiceerde met het bovenaardse. Hij zou de Hiëroi logoi (heilige woorden) hebben geschreven, een 24-delig boekwerk dat het ontstaan van de kosmos verklaart. Hij zou mysteriegodsdiensten hebben gesticht, met rituelen die draaien om boetedoening als sleutel naar het hiernamaals.
En Orpheus schreef gedichten die door orfisten werden gezongen. Ørjan Matre putte voor de zestienstemmige Orphic Songs uit Oudgriekse teksten. Hij richtte de muziek in voor een ‘linkerkoor’ en een ‘rechterkoor’. Hymn to Sleep, een ode aan de slaap, verloopt ‘kalm en vredig’. Agressiever van toon is Rite: op straffe ritmiek wordt een kind geofferd aan de goden.
De Italiaans-Sloveense componist Pavle Merkù (1927-2014) baseerde menig koorwerk op de volksmuziek van Slovenië. Ook greep hij terug op de oude madrigaalkunst. De drie korte Madrigali della buona morte, vijfstemmige madrigalen rond ‘de goede dood’, schreef hij op gedichten van de Italiaan Carlo Betocchi.
Guido van Oorschot